Er is iets vreemds aan de hand in Nederland. Met Bangladesh en Zuid-Korea behoort het tot de dichtstbevolkte landen ter wereld, terwijl hier nooit een echte metropool is ontstaan. Tegelijkertijd kampt het platteland met leegloop: dorpen vergrijzen en dreigen te worden afgebroken; wie weg kan vertrekt.
Lezing Zoetermeer
door Joris van Casteren
Nederlanders wonen niet echt in hun steden, ze wonen niet echt in hun dorpen. Waar wonen de meeste van die zeventien miljoen Nederlanders dan wel? Ze wonen, heel juist, ergens daartussenin.
Zelf ben ik opgegroeid in het ultieme ergens-daartussenin-gebied. Het heet Lelystad en het was niet verstandig om te vertellen dat je er vandaan kwam, zo is mijn ervaring althans. Wat Gerard Reve zei over Betondorp – ‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit’ – was zeker ook van toepassing op Lelystad.
Ik heb over mijn jeugd in Lelystad een boek geschreven dat tien jaar geleden is verschenen. Dat boek is lovend ontvangen. Overal, behalve in Lelystad zelf, waar boze gemeenteambtenaren het uit de etalage van de plaatselijke boekhandel wilden halen, om het te verbranden op het stadhuisplein.
Van alles heb ik naar mijn hoofd geslingerd gekregen. Ik zou ‘een gefrustreerd persoon’ zijn, ‘geen lekkere jongen’, en ‘iemand die geld verdient aan een ander zijn leed’.
Terwijl het boek, zo is gebleken, ook een economische impuls aan de stad heeft gegeven. Er kwam een vorm van toerisme op gang – lezers stapten in de auto om onder meer het spookstation en de gevangenis in het echt te gaan bekijken – waar de plaatselijke middenstand flink van heeft geprofiteerd.
Feitelijk heb ik Lelystad gepromoot waar ik maar kon. Door het hele land, maar ook in Parijs, Londen en Berlijn, heb ik lezingen gegeven, zoals nu vandaag ook hier weer, waarbij ik vertelde over de stad uit mijn boek.
Ik heb ook bustours door Lelystad gegeven. Mensen uit binnen- en buitenland heb ik langs plekken gevoerd die voorkomen in mijn boek, en langs historische locaties in de stad, want ja die zijn er, zelfs in Lelystad, voor zover ze nog niet gesloopt zijn, want ook dat gebeurt, juist in Lelystad.
Een stuk of vijftien van die bustours heb ik gedaan, toen durfde de organisatie het niet meer aan. Twee mensen uit het hofje waar ik opgroeide dreigden mij en de inzittenden van de bus iets aan te doen als ik nog eenmaal langs durfde te komen.
Maar dit alles terzijde.
We kunnen Lelystad niet helemaal vergelijken met Zoetermeer – hoewel er qua kunstmatigheid, vandalisme, werkloosheid en criminaliteit zeker overeenkomsten hebben bestaan – want daarvoor is de geschiedenis van Lelystad eenvoudigweg te grotesk en absurdistisch.
Over deze geschiedenis kunt u meer lezen in het boek – er is nu een luxe-editie van 12,50 euro in de handel, een leuk geschenk voor met Pasen – maar het komt er kort gezegd op neer dat er eerst, eind negentiende eeuw, in de tijd van ingenieur Cornelis Lely en auteur Frederik van Eeden, utopische, zeg maar gerust megalomane plannen werden ontwikkeld: een nieuwe stad op nieuw land waar met een nieuwe ideologie, nieuwe en vooral ook betere mensen zouden opgroeien; iets wat Zoetermeer met de aanstaande Grote Sprong Voorwaarts waarschijnlijk ook wel zal willen.
De stedenbouwkundige plannen van de gerenommeerde ingenieur Cornelis van Eesteren, die werd ingehuurd om de utopie te verwezenlijken, werden vervolgens vakkundig om zeep geholpen door de autocratische Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, onderdeel van het toenmalige ministerie van Waterstaat, die besloot met hulp van goedkope, geprefabriceerde materialen die stad zelf aan te gaan leggen, niet gehinderd door kennis, visie, expertise of wat dan ook.
Het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting merkte treffend op dat ‘een stelletje boerenhufters steden ging bouwen’.
Samen met de komst van duizenden laagopgeleide, werkloze en criminele probleemgevallen, waar de stad Amsterdam dankzij Lelystad op een handige manier van af kwam, zorgde dit voor een in de vaderlandse geschiedenis niet eerder vertoonde opeenhoping van sociale ellende, misdaad en uitzichtloosheid, waar het Lelystad van nu nog steeds niet helemaal van hersteld is.
In het Zoetermeer van 2030 zal het allemaal zo’n vaart niet lopen, al was het maar omdat je hier redelijk snel de beschaafde wereld kunt bereiken; anders dan destijds in de Flevopolder, waar de eerste twintig jaar na oplevering van de eerste huizen geen trein reed en geen snelweg was aangelegd en je dus min of meer gevangen zat.
Een gevaar dat in Zoetermeer wel op de loer ligt – en daarom ben ik hier waarschijnlijk ook uitgenodigd – is visieloosheid, bestuurlijk onvermogen en het gebrek aan lef om een iconisch totaalconcept te ontwikkelen.
Ik vrees daar een klein beetje voor, na in de rapporten van het Team Samenspraak Schaalsprong te hebben gelezen dat het Zoetermeer van de toekomst toch vooral ook ‘praktisch’ moet zijn, dat het niet erg is als de boel er ‘incompleet’ blijft, omdat er in de omgeving – Rotterdam, Den Haag, Leiden – al genoeg valt te beleven.
Dat klinkt te veel als ergens-daartussenin.
Tot 2030 worden hier meer dan tienduizend woningen bijgebouwd. Wat moet er van die huizen, de leefomgeving en van de toekomstige bewoners terecht komen, als van tevoren al weinig zuinigjes op matigheid wordt ingezet?
Ik heb aan den lijve ondervonden wat het betekent om op te groeien in een gebied dat is ontwikkeld door bekrompenen en angstvalligen. Een gebied dat niet meer dan rechtlijnig, uniform en wetmatig mag zijn. Een reservaat voor eendimensionale en pragmatisten, voor mensen die niet getroffen zijn door mooie vormpjes.
In de loop van mijn jeugd begon ik mij te ergeren aan het simpele stadsontwerp waar geen enkele bevlogenheid van uitging. Het was alleen maar functioneel, niets was aan het toeval overgelaten.
Over elke grasspriet was nagedacht, maar niks sprak tot de verbeelding. Ik had het idee dat ik rondjes liep door het inspiratieloze hoofd van een Rijksdienstmedewerker. Voor mij was Lelystad een soort Truman-show. Op een gegeven raakte ik het doek aan van het decor en kon ik niet meer terug.
Om mijzelf extra te kwellen ben ik na publicatie van het Lelystad-boek een aantal Lelystad-achtige New Towns in andere Europese landen gaan bezoeken; een tijdschrift had gevraagd of ik vanuit die steden reportages wilde schrijven. Ik ging naar Stevenage, Cumbernauld, Toulouse-Le-Mirail, Gropiusstadt, Albertslund, Rinkeby-Tensta en Nowa Huta, en overal zag ik zo ongeveer hetzelfde.
Goede, soms ronduit utopische bedoelingen in de voorbereidende fase, lafhartigheid of juist extreme overmoed in de uitvoering, waarna het verloederde en werd wat Lelystad ook werd: ergens-daartussenin-gebied.
In Lelystad, en in de New Towns die ik bezocht, is gebleken dat een overdaad aan stedenbouwkundige soberheid kan leiden tot planologieneurose, een syndroom waarbij bewoners die te lang zijn blootgesteld aan fantasieloosheid, zich ziek, gek of gevaarlijk gaan gedragen. Polderkolder, wordt dat syndroom ook wel genoemd.
Mensen die ogenschijnlijk zomaar anderen aanvallen, doodschieten of in brand steken. Mensen die ogenschijnlijk om niets bushokjes en telefooncellen vernielen, die brandstichten en graffiti aanbrengen. Dit alles heeft een diepere, psychologische oorzaak: het willen verstoren van de ijzeren logica van monomane tekentafelconcepten, het doorbreken van eentonigheid met luide knallen.
Het is geen toeval dat Lelystad begin jaren tachtig de crimineelste stad van Nederland was, met het hoogste percentage echtscheidingen en zelfmoorden, een werkloosheid van twintig procent en ruim een kwart van de inwoners uitkeringsbehoeftig. In de andere Europese New Towns die ik bezocht was het met dergelijke statistieken niet veel beter gesteld.
Gebrek aan architectonische en planologische uitdaging kan de menselijke geest uithollen of zelfs geheel tot stilstand brengen. U bent verstandige mensen, dat kan ik meteen aan u zien. Bovendien bent u in een positie om invloed uit te oefenen. Maakt u alstublieft van die invloed gebruik. Laat het Zoetermeer van 2030 geen ergens-daartussenin-gebied worden waar de planologieneurose om zich heen grijpt.
Ik zal, tot slot, een paar hoopgevend alinea’s voorlezen uit mijn Lelystad-boek. Het gaat over het moment dat ik mij realiseerde dat ik opgroeide in een soort Truman-show, dat ik het doek aanraakte en besefte dat ik niet meer terug kon. Ik was zestien en ik keek naar de televisie.
Blz 182., boek Lelystad.